ONDERZOEK beetje fingerspitzengefühl. Van iedere kruising oogst ik dan wat meer zaad, en daar haal ik de elite, de allerbeste, uit.” En iedere keer komen daar weer rassen uit. Hij heeft in totaal 22 rassen op zijn naam staan, twee van zijn vader (Nascor en Origo), een negental die hij samen met zijn vader opgebouwd heeft (Aziza, Momtaz, Bingo, Disco, Tango, Turbo, Charisma, Vento en Maradonna) en de rest helemaal van zichzelf (Agrinova, Michelle, Alberta, Dunastar, Mantova, Lombardo, Lunarossa, Bordeaux, Cartagena, Mondeo en Marvel). Momenteel staan er drie nummers in aanmelding. In de jaren 90 van de vorige eeuw heeft Smeenge een keer een kruising gemaakt waar zes rassen uit zijn voortgekomen: Aziza, Disco, Turbo, Charisma, Bingo en Vento. Dit was een combinatie van een ingeteelde eigen lijn, gecombineerd met een nummer van de SVP. Eigenlijk een wild ding, een Solanum vernii. Smeenge: “Die hebben wij eruit gehaald gezien de afstamming en hoe de knollen eruit zagen. En deze paste precies op onze eigen bloedlijn. Normaal gesproken houd je uit je klonenpopulatie een procent of tien aan die doorgaan naar het tweede jaar. En met deze combinatie zaten we op 70 procent! De een was nog mooier dan de andere.” Richting blijven houden “Ik probeer een combinatie te maken, op basis van wat ik wil en wat ik van de ouders weet. Dat wordt dan mijn snelweg. En die houd ik vast. Niet te star, dan zie je niets meer van de omgeving. Zo af en toe komt er iets van buitenaf bij. Maar de hoofdroute blijft.” En deze route voert naar een ras met een hoge natuurlijke weerbaarheid, het moet een aanval kunnen overleven, en daarbij een hele goede kwaliteit hebben. Dus: een sterk wortelgestel, stressbestendigheid, resistenties tegen virus, nematoden, Alternaria en Phytophthora. En daarbij een goede knolvorm, vlakke ogen, een goede sortering, een goede smaak en uitstekende bakeigenschappen. Smeenge: “Ik focus op het geheel van de plant. Het moet in de breedte in balans zijn. De aparte eigenschappen volgen daaruit. We kunnen wel een ras maken dat 100 procent resistent is, maar als dat niet smaakt, grauw verkleurt en niet opbrengt, wat moet je er dan mee? Wel kan een zaailing die in één eigenschap excelleert aangehouden worden als geniteur. In Nederland hebben we de unieke situatie dat we boerenkwekers hebben. Dat is een fantastisch systeem. Het heeft ons rassenpakket op een hoog niveau gebracht. Maar het kweken wordt zo professioneel en grootschalig, dat die kleine kweker toch in het vergeethoekje komt. Die kan dan twee dingen doen: doorgaan zo lang hij kan, of op de een of andere manier een verbinding met een handelshuis aan gaan. Wat kan de ervaren kweker aan nieuwe kwekers meegeven vanuit zijn 40 jaar plus enkele generaties aan kwekerservaring? Smeenge: “Ga niet van de snelweg af. Staar je niet blind op alleen maar resistenties. Probeer de kwaliteit erin te houden door ook daar mee te kruisen. De verleiding is groot om alles wat vatbaar is weg te gooien. Maar daar kan ook iets tussen zitten dat nog niet geheel resistent is, maar wel een hoge kwaliteit heeft. In mijn ervaring, en dat was ook de visie van mijn vader al, zijn de beste geniteurs vaak niet de rassen, het zijn de zaailingen waaraan nog iets mankeert, maar die wel iets heel goeds doorgeven. De biokwekerij moet dat niet uit het oog verliezen. De natuur is ook aan het veredelen, en ze is ons altijd een slag voor! Mijn leven is aardappelen en dat zal altijd zo blijven!” “BioImpuls zorgt voor innovatie” Sjouke Brunia zit al van jongs af aan in de aardappelen, en sinds 1993 in het aardappelkweken. Zijn vader had een akkerbouwbedrijf van 48 hectare, met daarin sinds 1948 al stammenteelt. Brunia is daarmee opgegroeid. In 1974 heeft hij het bedrijf overgenomen. Zijn vader verrichtte toen nog het kweekwerk. Vanaf 1985 loopt de kweker ook daarin mee en in 1993 heeft hij het helemaal overgenomen. In 2011 heeft hij het bedrijf verkocht, maar het kweekwerk zet hij voort. Ook werkt hij met materiaal uit BioImpuls. “Dat zorgt voor innovatie”, ervaart Brunia. Jaarlijks plant Brunia vijfduizend of zesduizend kloontjes uit. In 2015 waren dit er met 2.500 fors minder: door het koude voorjaar zijn helaas veel plantjes verongelukt. “Voordeel daarvan is dat juist de sterksten overblijven”, relativeert de kweker de schade. In een normaal kweekjaar blijft na het eerste jaar zo’n 10 procent van de klonen over. In de latere generaties wordt dat meer en dan ga je richting 25 procent. In het tweede jaar plant hij zes knollen per kloon, in het volgende jaar 27 knollen per kloon, waarvan zes voor de rijpe rooi. Brunia verricht al het werk zelf: kruisen, planten, oogsten, onderwaterwegen, koken en bakken. De kweker werkt hoofdzakelijk voor de export en de fritesmarkt. Hij werkt daarbij aan rassen met pallidaresistenties, waarbij hij probeert om tegelijkertijd phytophthoraresistenties in te bouwen. Hij hoopt daarvoor materiaal uit BioImpuls te kunnen gebruiken. “Met dit materiaal verwacht ik meer innovatie “Zonder de licentie-inkomsten was het niet zo gemakkelijk geweest om het kweekwerk vol te houden. Dan is het een dure hobby”, weet Sjouk Brunia uit ervaring. Aardappelwereld magazine • Kweekspecial 2016 11 Pagina 10

Pagina 12

Scoor meer met een webshop in uw sportbladen. Velen gingen u voor en publiceerden presentaties online.

Dossier Kweekspecial 2016 Lees publicatie 4Home


You need flash player to view this online publication