ONDERZOEK Daarin ligt de lat erg hoog: een kruising moet echt resistent zijn wil die de eindstreep halen.” Alleen in jaren met een erg hoge Phyto ph thora druk, laat Vos de teugels toch iets vieren. En selectie op smaak komt er in een latere fase ook nog bij. “Ze moeten in ieder geval niet vies zijn.” Wel let hij bij de keuze van de ouders op de smaak. Verder gaat Vos niet voor wilde types. “Die gaan er direct uit. Ik heb het liefst rustige groeiers. Die geven de mooiste knollen. Van de achtduizend kloontjes uit het eerste jaar blijven er een veertig tot zestig over. In het navolgende jaar nog een stuk of tien en na 3 jaar gaat wat overblijft door voor verdere beproevingen. Kruisen voor de lol Vos maakt ook zelf kruisingen in zijn groentetuin. “Voor de lol”, zo omschrijft hij de hobby. Het resultaat is beduidend minder dan wat hij van Meijer kreeg, moet hij eerlijk bekennen. “Zij kweken spul met veel meer landbouwkundige waarde.” Het zelf kruisen is wel heel erg leuk, ervaart Vos. Aan arbeid stopt hij zo’n zevenhonderd uur per jaar in het kweekwerk. “Dat is meestal goed in te passen. Het enige wat soms lastig is, is het kruisen, dat moet midden op de dag. Het is ook meer hobby dan werk. Het moet niet. Dat geeft veel ontspanning. Soms heb je in het veld een heel mooie plant. Dat is dan je favoriet. Vervolgens ga je hem rooien en dan blijkt er van alles mis mee te zijn. Toch heb je het hele seizoen lol van die mooie plant gehad.” Jaren van kweekwerk heeft Vos uiteindelijk de Bionica opgeleverd. Nu ligt daarvan 4 hectare pootgoed bij hem thuis en nog 30 bij andere telers in het buitenland. Inmiddels heeft hij weer een nummer dat er erg mooi uitziet. “Het lijkt veel op een Agria”, omschrijft hij de kruising. Daarnaast heeft Meijer BV een aantal nummers van hem aangehouden als kruisingsouders. Afzet zelf georganiseerd De afzet van de Bionica bleek niet eenvoudig te zijn. “Het is een witvlezig ras. De consument is een gewoontedier, en hij is gewend aan een gele aardappel. Dat maakt dat de inkopers van de grote supermarkten bang zijn om iets anders te proberen. Ze hebben daarin een wat conservatieve instelling. Dat is jammer, vooral omdat zo’n ras voor biologische boeren een zegen zou zijn.” Vos heeft de hele afzet zelf moeten organiseren. Door het EU-project CO-FREE kon hij met het Louis Bolk Instituut een mooie verpakking ontwerpen. Daarin heeft hij de Bionica omgedoopt tot ‘Niek’s Witte’ met zijn eigen verhaal op de achterkant van de zak: ‘Geselecteerd, geteeld en verpakt in de polder’. De aardappelen gaan nu naar diverse biologische verpakkers en groothandelaren. Veel van het pootgoed gaat naar Zweden, Ierland, België en Nederland, vaak naar moestuinders. “Een moestuinder hoor je niet over de kleur. Die ervaart een aardappel heel direct, hij heeft wel of geen aardappelen.” Vos werkt met een ruim bouwplan met een rotatie van 1 op 7. De teelt van aardappelen wisselt hij af met zwarte braak, luzerne, uien, tarwe, peen en/of witlof en haver. De zwarte braak is ingezet als wapen tegen wortelonkruiden. Deze vormen nu geen issue meer op het bedrijf, maar je kunt wel vraagtekens zetten bij hoe het bodemleven hierop reageert. Ieder jaar weer vraagt Vos zich af of hij het weer moet doen en ieder jaar weer is het antwoord: ja. “De grond kan het hebben, omdat het verder een heel ruim bouwplan is. Misschien zelfs wel iets te ruim.” “Geduldig wachten tot die ene goede boven komt drijven” Jan-Eric Geersing, woonachtig in Emmeloord, is al bijna 25 jaar werkzaam in de aardappelsector. Hij startte zijn carrière bij wat nu PPO-AGV heet met rassentoetsing van aardappelen. Daarna is hij naar het aardappelkweekbedrijf Den Hartigh in Emmeloord gegaan en heeft hier het kwekersvak opgepakt. Vervolgens is hij in de wereld van de gewasbescherming terechtgekomen. Sinds 2009 is hij ook vertegenwoordiger voor het Britse bedrijf Caithness Potatoes in Nederland. Dat loopt zo goed dat Jan-Eric vanaf oktober 2016 fulltime voor Caithness werkt. Sinds het begin van BioImpuls organiseert hij jaarlijks binnen de kwekersvereniging AKV Midden Nederland een biologisch proefveld, waar kwekers kunnen zien hoe hun klonen het onder biologische omstandigheden doen. “Ik had het erg druk en maar weinig uren vrij om een tijdrovende hobby op te pakken. Een collega zei: ‘dan moet je zeker niet met kweken beginnen’. Daar had hij natuurlijk gelijk in. Maar het is met werk al net zo als met de natuur: je kunt de natuur het best een handje helpen door er een hoge (selectie)druk op te zetten.” Dat is de reden dat hij zo’n tien jaar geleden alsnog met kweekwerk aan de slag ging om de spaarzame vrije uren in te vullen. Daarbij kwam hij op het biologische bedrijf van Andries Poppe uit Emmeloord terecht, waar inmiddels zijn opvolgers, de zoons Joos en Marien, actief zijn. Geersing heeft zelf geen landbouwgrond, vandaar dat hij de benodigde vierkante meters bij Poppe huurt. Hij maakt daar ook de kruisingen. Jaarlijks zaait hij hier zo’n 1500 plantjes uit. Daar selecteert hij direct al in het eerste jaar 70 procent uit. Geersing selecteert vooral op uiterlijke kenmerken. “Ik kijk dan of het loof niet te wild is, of er knollen onder zitten die potentie hebben enzovoorts. Wanneer Phytophthora optreedt, is dat automatisch ook een criterium.” In de navolgende jaren past de kweker een nog strengere selectie toe. “Dan blijft er jaarlijks nog maar 5 tot 10 procent over.” 14 Aardappelwereld magazine • Kweekspecial 2016 Pagina 13

Pagina 15

Heeft u een whitepaper, invender of erapporten? Gebruik Online Touch: nieuwsbrief online uitgeven.

Dossier Kweekspecial 2016 Lees publicatie 4Home


You need flash player to view this online publication