ONDERZOEK “De aardappel is mijn bestaan” zou omkomen, gaf hij zichzelf als belofte mee. Eerst schakelde een derde van het bedrijf over van gangbaar naar biologisch. Toen dat goed ging volgde weer een deel tot in 2007 het hele bedrijf, inclusief de afzet, biologisch was. “Mijn bestaan heb ik te danken aan de aardappel”, is de stellige overtuiging van kweker Joute Miedema uit Oudebildtzijl. Al in 1997 begon hij met kweekwerk. Hij kreeg in deze tijd vijfhonderd kloontjes van kweekbedrijf FOBEK. Het beste materiaal was echter niet goed genoeg voor wat Miedema zocht. In 2001 is hij er even mee gestopt. Andere zaken, zoals de omschakeling naar biologische teelt, kregen voorrang. Zeven jaar later pakte hij echter de draad weer op met gelukkig meer succes. In 1999 bezocht Miedema een keer een Open Dag van het proefbedrijf Ontwikkeling Bedrijfssystemen (OBS) in Nagele. Daar sprak iemand over de teelten werkwijze in de biologische landbouw. De open communicatie die hij hier over de sector aantrof maakte dat hij vanaf 2001 zelf de uitdaging aanging om biologisch te gaan telen. Maar wel op voorwaarde dat hij niet in het onkruid Aanpak op schurft en Phytophthora Miedema had tot de omschakeling in de gangbare landbouwsituatie al aardappelen gekweekt. Vlak voor de omschakeling naar biologisch zette hij daar even een punt achter, om alle energie in de nieuwe werk- en teeltwijze te kunnen stoppen. In 2008, is Miedema weer met frisse moed begonnen. Als eerste ging hij met dertig kloontjes van Van Rijn (nu KWS Potato) aan de slag. Hij wilde daarbij al gelijk meer dan wat de veredelingsbedrijven tot dan gewend waren. Hij vond dat ook phytophthora- en met name schurftresistentie in de veredeling moest worden meegenomen. Om die doelstelling goed aan te vliegen heeft Miedema vanaf het begin een schurftproefveld aangelegd. Daarin toetst hij allerlei bestaande rassen op schurftgevoeligheid om te weten te komen welke hij het best als kruisingsouders kan gebruiken. Dan heeft hij het over zowel gewone schurft als poederschurft. Visueel zien deze er bijna hetzelfde uit. Toch zijn er grote verschillen. Zo geeft gewone schurft ook problemen in de peen en poederschurft niet. Het lastige bij het vinden van schurftresistenties is dat ze altijd multigeen en altijd partieel lijken te zijn. Dat maakt veredelen op schurftresistentie in aardappelen tot een behoorlijke uitdaging, aldus Miedema. Ploegen kan problemen door poederschurft verminderen Poederschurft is een organisme dat overleeft op ondergrondse delen van de plant. Niet alleen op die van de aardappel, maar ook op die van onkruiden en groenbemesters. Het vermeerdert zich overigens alleen op Solanum-achtigen, leert Miedema. Om problemen hiermee deels te voorkomen, ploegt de kweker en pootgoedteler het aardappelland in het najaar. “Het is belangrijk om de bouwvoor onkruidvrij te houden, totdat er aardappelen in komen.” Op percelen van het akkerbouwbedrijf waar geen pootaardappelen komen ploegt Miedema niet en voert hij een niet-kerende grondbewerking uit. Miedema maakt zelf aardappelkruisingen. Daarnaast krijgt hij zaailingen uit het BioImpuls-programma. Om vast te stellen of het stapelen van phytophthoraresistenties is gelukt, laat hij zijn materiaal door KWS Potato (nu door Stet/ HZPC) toetsen met merkers. Ook laat hij bepaalde ouders eerst toetsen voor hij ermee gaat kruisen. Dat scheelt weer een tot twee jaar aan kweekwerk, laat hij lachend weten. Miedema beoordeelt de zaailingen aan de hand van de beschikbare kennis over de ouders. Carolus heeft bijvoorbeeld een phytophthoraresistentie die hij graag wil inkruisen, maar is weer erg gevoelig voor schurft. Nakomelingen uit zo’n kruising beoordeelt hij in eerste instantie milder op schurft. “Dat komt in een latere fase eventueel wel weer.” Eigenlijk zou Miedema het liefst ouders willen kruisen die beide een cijfer 8 hebben op schurft. Daarmee zou hij in de resistente of minder gevoelige nakomelingen zo’n 10 tot 20 procent meer over kunnen houden om op andere eigenschappen te selecteren. Alleen mooie plantjes verspenen De Friese kweker verspeent alleen de mooie plantjes. In de regel gaat het dan om zo’n 70 tot 80 procent van het gezaaide. Na het eerste jaar is bij een milde selectie 3 procent van de plantjes over, bij een strenge selectie 2 procent. Tot 2013 oogstte Miedema van de eerstejaarsplantjes altijd zes knollen per plant. Die hadden met z’n allen echter vaak niet genoeg kracht om goed op te groeien. Vanaf 2014 oogst hij daarom alleen de twee grootste knollen per plant. Eén daarvan poot hij uit om groen te rooien (voor vermeerdering) en de andere voor de rijpe rooi (voor selectie op eigenschappen en prestaties). In het derde jaar poot de kweker 6 of 9 knollen uit, en in het vierde jaar 24 knol16 Aardappelwereld magazine • Kweekspecial 2016 Pagina 15

Pagina 17

Heeft u een krant, page flip flash of web PDF-en? Gebruik Online Touch: onderwijs magazine van papier naar digitaal converteren.

Dossier Kweekspecial 2016 Lees publicatie 4Home


You need flash player to view this online publication